In Nederland wordt carnaval bijna overal beneden de grote rivieren gevierd van Striepersgat (Valkenswaard) tot Vossenstad (Hulst). Over het algemeen zijn dit katholieke steden en dorpen.
Het is een feest waarin veel gebruiken en tradities met elkaar overeenkomen. Denk aan de sleuteloverdracht van de stad aan prins carnaval, aan het hossen en verkleden, tot het maken van praalwagens voor carnavalsoptochten. Het is een evenement waar velen naar uitkijken en aan meewerken binnen de carnavalsverenigingen. Ook in België, Duitsland en Frankrijk wordt carnaval gevierd.
Speciale plek voor dialect
Tijdens het carnaval wordt het dialect uit de streek de ‘officiële voertaal’. Ook wordt de plaatsnaam vervangen door een carnavalsnaam en waarmee de formele stad vier dagen is overgenomen door prins carnaval en zijn gevolg.
De streektaal wordt fonetisch geschreven in carnavalskranten en gesproken in filmpjes en bij tv-programma’s van de lokale omroepen. Ook worden de betogen in het dialect gehouden. In Brabant wordt deze persoon tonproater of sauwelaar of grotste maauwert genoemd. Hij/zij zit ook daadwerkelijk in een ton. In Limburg spreekt men van een buutreedner en in Zeeland van een ouwoer. Dit is een cabaretesk betoog in het dialect en worden de bekendheden uit de lokale en regionale politiek op de korrel genomen.
Carnavalsnamen voor steden en dorpen
Ook al zijn er veel overeenkomsten tussen de verschillende dorpen en steden in hoe carnaval gevierd wordt, er zijn echter ook verschillen. Opvallend is dat de carnavalsnamen voor steden en dorpen een typisch Nederlands verschijnsel zijn. In Vlaanderen lijken ze niet voor te komen. Maar ook binnen Nederland is de spreiding ongelijkmatig. Het fenomeen concentreert zich vooral in Noord-Brabant, waar 140 van de 210 namen uit de Bosatlas te vinden zijn. Opvallend is dat Zuid-Limburg op de kaart leeg is. Een plaats als Maastricht moet het zonder bijnaam doen, al wordt in carnavalstijd bij voorkeur wél de dialectversie gebruikt: Mestreech.
Ook plaatsen boven de rivieren hebben soms van oudsher een carnavalsnaam. Zo heet het Noord-Hollanse Hoorn Konkeldonk en Den Helder Waaienburg. Opvallend is dat Amsterdam nooit een bijnaam heeft gekregen.
In de carnavalsnaam is vaak terug te vinden welke industrie of nijverheid de stad beroemd heeft gemaakt zoals Lampegat voor Eindhoven (Philips) maar ook vaak zijn het spotnamen die door naburige dorpen werden gebruikt om een stad of dorp aan te duiden, zoals Nölers voor Cuijk. Een ‘neuler’ was een zeurpiet of een treuzelaar in het plaatselijk dialect.
Als u wilt weten hoe uw woon- of werkplaats heet tijdens carnaval, kijk dan op: https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_alternatieve_Nederlandse_plaatsnamen_tijdens_carnaval
Carnavalsmotto
Nog een verschil is het motto. Veel carnavals hebben een officieel motto. Dit is meestal een gevleugelde uitspraak in het plaatselijke dialect. In de optocht kunnen mensen zich volgens dit motto kleden. Den Bosch (Oeteldonk) heeft als motto 2017: daor zit meziek in!, Breda (Kielegat) heeft als motto: kunde maot’ ouwe? In Bergen op Zoom (Krabbegat) is het motto: da’s d’n aard van ‘t beesje en in Eindhoven (Lampegat) is het motto: Laat Lampegat Stralen! Maastricht en veel andere Limburgse steden en dorpen hebben geen motto.
Mocht de telefoon op maandag 27 en dinsdag 28 februari niet worden opgenomen bij het bedrijf dat u wilt bereiken in het zuiden des lands, dan weet u hoe het komt. U heeft waarschijnlijk meer succes als u het vanaf donderdag 2 maart nog eens probeert.